Tante Elly, de vrouw van ENKA-oprichter Hartogs

Elly Hijman (1871-1958) was als huishoudster in dienst van de familie Hartogs. Zij zou de echtgenote worden van één van de zonen, Jacques Hartogs (1879-1932), die oprichter van de ENKA zou worden. Een achterneef van haar was Marcel Herz, die in de oorlog ondergedoken zat in Bennekom. Hij zou daar de later zo bekende "Didi" Roos leren kennen, met wie hij ook zou trouwen. Ook "Didi" was een onderduikster. Zij waren actief in het Edese verzet. Marcel heeft een autobiografie geschreven, die in kleine (private) oplage is verschenen. Dit boek wordt bewerkt tot e-book. Een voor de geschiedenis van de ENKA interessant gedeelte staat hieronder:

METAMORFOSEN hfdst. 2 (extract)

Mijn moeder, Elisabeth Hijman, kwam zoals ik al vertelde uit Rotterdam, waar zij in 1894 werd geboren. Rotterdam, aan de mond van de Maas, was toen al de grootste havenstad van Europa. Vóór de Tweede Wereldoorlog woonden hier 12.000 joden . Meijer Hijman, mijn overgrootvader van moeder's kant, was chazzan - voorzanger - van de Joodse gemeente van het stadje Schiedam, een randstad van Rotterdam, bekend om zijn jeneverdistilleerderijen. Ik herinner me nog de zoete weëe moutlucht van het kiemende graan, een onderdeel van het distillatieproces, die heel Schiedam overdekte. Behalve het leiden der sjoeldiensten hield zijn positie in Schiedam ook in het geven van godsdienstonderwijs aan de joodse kinderen, met als 'nevenberoep', zoals dat in Nederland heette, sjoumer (of masjgiach - opzichter ) in de kaasmakerij van Ketel, een dorpje 10 km. ten westen van Schiedam. Eenmaal per week, op de dag dat daar onder zijn toezicht kaas werd gemaakt, ging hij er te voet naar toe. Joden mogen namelijk in hun voedingsmiddelen geen dierlijke- en melkbestanddelen mengen, en dus moest hij ervoor zorgen dat het stremsel waarmee de melk voor de kaasbereiding dik wordt gemaakt, niet van het gebruikelijke koedarmuitstrijksel was gemaakt. Dit detail weet ik van mijn grootvader die graag over zijn vader vertelde.

Meijer Hijman en zijn vrouw, wiens naam ik jammer genoeg niet weet, hadden zeven kinderen: Simon, Salomon, Hijman, Lien, Jet, Betje en Saar. De oudste van de zeven, mijn grootvader Simon, werd in 1860 geboren. Hij was de enige die de mitzwot - de joodse religieuze verplichtingen - handhaafde en de tradities van zijn ouderlijk huis voortzette. De familie Hijman was, zoals ik al vertelde, een trotse familie die meende tot een betere klasse te behoren. Waarop dit gevoel gebaseerd was, weet ik niet. Salomon Hijman, Hijman Hijman en Betje (die zich later Elly noemde) Hartogs-Hijman waren allen welgesteld. Saar was een speciaal geval en over haar werd tot na de Tweede Wereldoorlog niet veel gepraat. Ze liep weg van huis met Gerard Lobbes, een wielrenner en niet-joods. Ze trouwden en gingen wonen in Osnabrück in Duitsland. Men sprak altijd van 'Tante Saar is geschaakt', en als ik vroeg 'Wie is Oom Gerrit,' fluisterde moeder zachtjes achter haar hand: 'De een of andere wielrenner.'

Elly Hijman was getrouwd met Jacques Hartogs, een scheikundeleraar aan de middelbare school in Amsterdam. Hij experimenteerde in een schuurtje, waarna er iets ontplofte en hij een deel van zijn been verloor. De details weet ik niet zozeer, maar hij droeg een schoen met een heel dikke zool. Zijn experimenten hadden uiteindelijk wel degelijk resultaat: Hij ontdekte een methode om kunstzijde te produceren! Met groot zakelijk inzicht stichtte hij een bedrijf in Arnhem, de ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefabriek Arnhem) genoemd. Ook hijzelf en Elly gingen daar wonen. De fabriek was in alle opzichten vooruitstrevend. Zo was er een crèche waar vrouwelijke employe's hun kinderen konden onderbrengen onder toezicht van kleuteronderwijzeressen. Hij noemde deze crèche naar zijn vrouw, die er later beschermvrouwe van werd en er ook een groot deel van haar vrije tijd in heeft gestoken. Later bouwde Jacques Hartogs nog fabrieken in Ede, Hillegersberg (bij Rot­terdam), en in Coventry (Engeland), Milaan en Bazel. Dit concern werd later een vennootschap onder de naam AKU, de Algemene Kunstzijde Unie.

Hun huis in Arnhem was voor ons kinderen een droompaleis, waar je alleen op je tenen liep en waar wij onze ogen uitkeken. Een oprijlaan, een hal met lift (voor Oom Jacques, die geen trappen kon lopen), een wintertuin met grind en een glazen dak, tropische planten en zitjes met tuinstoelen, en een grote salon met kleine gouden echte barokstoeltjes - en een Rembrandt aan de muur. De eetzaal (eetkamer is een té eenvoudig woord) had een hele lange tafel, waaraan de maaltijden geserveerd werden door meisjes in zwarte jurkjes en een kanten schortje. Mijn tante had een eigen kamer, of 'boudoir',waarin zij zich kon terugtrekken. Alleen al voor Tante waren er twee auto's, een Mercedes Benz en een Rolls Royce, met een ruit tussen de chauffeur en het passagiersgedeelte. De chauffeurs, Jan en Theo, waren in uniform, met pet en leren handschoenen. Ze hielden de deur open en hielpen Tante met in- en uitstappen. Als kind bekeek ik dit alles als een vreemde wereld. Ouder geworden probeerde ik me te gedragen alsof ik het allemaal de gewoonste zaak van de wereld vond en me volkomen op mijn gemak voelde. Waarom vertel ik dit allemaal?

Tante Elly, een zuster van mijn grootvader en dus eigenlijk een oudtante, werd in mijn ogen het brandpunt van de familie, op wie de hele familie zich afgaf - als het ware rneegenietend van de maatschappelijke welstand van Tante Elly, iets wat ze zich graag liet welgevallen . Jacques Hartogs is in 1932 onderweg naar Bazel in zijn auto aan een hartaanval overleden. Zijn chauffeur ontdekte dit pas bij aankomst op de bestemming. Dat kan gebeuren met zo'n ruit tussen chauffeur en de passagiersruimte. Opa en mijn vader gingen naar Arnhem naar de begrafenis, waar bij aankomst in de woning bleek dat de kist met het stoffelijke overschot, afgedekt met een glazen deksel, tegen alle joodse gebruiken in in de salon stond opgebaard, tot grote ontsteltenis van Opa. Ik weet niet in hoeverre Tante Elly haar familie hielp in soortgelijke welvarende omstandigheden te leven, maar het is een feit dat allen zich als voorname burgers voordeden, met grote huizen in de dure wijken van Rotterdam en Schie­dam.

Dit in tegenstelling tot hun beroepen, die hun beslist niet in staat stelden om op zo'n grote voet te leven. Salomon had een juwelierszaak in de hoofdstraat van Schiedam, die er naar ik me herinner van binnen donker uitzag, met maar een kleine voorraad. Hijman was onderwijzer, en later inspecteur van het Lager Onderwijs in Rotterdam, een eerzaam beroep, maar niet iets om schatrijk van te worden. Het verhaal ging dat beiden veel geld hadden verdiend op de effectenbeurs, wat ik graag wil aannemen, want -althans in mijn ogen -leken het harde mensen waarmee je geen grapjes kon maken. Sallie, de man van Jet, en Alfred, de man van Lien, werkten aanvankelijk beiden bij de ENKA, maar na enige jaren besloot Jacques hun een goed salaris te geven, op voorwaarde dat ze niet meer in de fabriek kwamen. Ik wil niet te diep ingaan op de beroepen en het wel en wee van Opa Simon's broers en zusters, maar het leek mij nodig iets te schrijven over de rijkste tante, die als zodanig een stempel op de familie drukte.

 

  • Kantine
  • Logo