Kolenboer Dekker - de pionier van de Parkweg

Een verhaal van H.J. Nijenhuis over kolenboer Dekker, de eerste middenstander die zich destijds aan de Parkweg vestigde

EDE - Het is thans vrijwel onmogelijk een voorstelling te maken van de Parkweg, zo omstreeks de eeuwswisseling: een uitgestrekte vlakte met slechts hier en daar een huis. Pas de komst van het garnizoen in 1906 bracht hier leven in de brouwerij. Een van de eersten die zich aan de Parkweg vestigden was Evert Dekker, geboren 17 oktober 1864. Zijn vader had een landbouwbedrijf aan de Meikade, maar Evert zag het boerenleven niet zo zitten. Na zijn huwelijk in 1896 trok hij dan ook naar deze omgeving en begon een kolenhandel. Zijn vrienden verklaarden hem voor gek om een dergelijke zaak in zo'n dun bevolkte omgeving te beginnen, maar Dekker vertrouwde op zijn vooruitziende blik. "Dit stuk Manen", zo beweerde hij, "zal uitgroeien tot een dicht bevolkt geheel en dan komen de klanten vanzelf".
Zijn voorspelling is uitgekomen, al viel er voorlopig nog niet veel van te merken. Het jonge paar woonde aanvankelijk op kamers bij Joop Eggen, een van de weinige bewoners van deze buurt. Zijn bescheiden huis stond waar zich nu de Edah bevindt. Een paar jaar later liet Dekker een eigen huis bouwen, rechts aan het begin van de Parkweg.

Deze woning, thans bewoond door de fam. Van de Weerd, staat er nog altijd, zelfs nog compleet met de twee bedsteden, waartussen een diepe kast, destijds "spient" genaamd. Evert Dekker kocht dit bouwterrein tegen drie cent per vierkante meter, met later spijt tegen die prijs niet veel meer grond te hebben gekocht. In die jaren behoorde vrijwel alle grond aan het aloude buurschap Manen. Geleidelijk werd veel van dit bezit verkocht, zodat men op de buurtpraak van 1911, gehouden in het koffiehuis van van Laar, besloot het buurschap op te heffen. De gemeente kwam in het bezit van alle wegen, wat overgebleven stukken grond en het aanwezige kasgeld, ± f 8000,-.

Maar zover was het nog lang niet toen Evert Dekker zijn kolenhandel op poten zette. De weinige mensen die hier woonden, kon hij echter wel meteen als klant noteren. Nu behoefde men niet helemaal meer naar het oude dorp om kolen te bestellen of, erger nog, te halen. In die tijd werd nog veel steenkool gestookt, die in grote brokken werd aangevoerd en door de klanten zelf thuis aan kleine stukken werd geslagen. Dekker kreeg deze brandstof per treinwagon aangevoerd, een voordeel was dat hij vlak bij het station woonde, en bestelde pas weer als hij nagenoeg door de voorraad heen was. Ook turf was, gezien de lage prijs, erg in trek. Daarvoor bezat Dekker een verkoopmethode die zowel voor hem als de klant een gok betekende. Zo rond september reed hij op de fiets, met een mandje turven, lange, zachte en harde, naar zijn klanten. Deze konden de brandstof bekijken, waarna hij vroeg wat voor soort zij komende winter wilde inslaan; de prijs was afhankelijk van de kwaliteit.

Daarna plaatste hij zijn bestelling bij een leverancier die het gevraagde, ook al weer per spoor, afzond. Bij aankomst bleek echter dat de wagon slechts één soort bevatte, soms de allerbeste, waardoor de mensen die goedkope turf besteld en betaald hadden, goed af waren maar ook kon het andersom uitvallen. Ja, met kolen of turf kon de kolenboer moeilijk een portie op proef geven, zoals de boeren en aardappelhandelaren destijds wel deden. Bij hen kon men, alvorens de wintervoorraad te kopen een maaltje halen om het product op kwaliteit te testen. Een enkeling maakt daar een minder gepast gebruik van: zo iemand bezocht alle adressen waar aardappels te koop werden aangeboden en nam een gratis portie mee. Een bestelling werd nooit geplaatst, maar op deze manier kon ook een aardige voorraad worden aangelegd.

Door de kleine man werden de kolen bij Dekker veelal per half of heel mud afgehaald, dat spaarde bezorgloon uit. Maar mensen die het beter konden betalen, en meer tegelijk konden bestellen, lieten de brandstoffen thuis brengen. In de beginjaren van zijn kolenhandel deed Evert Dekker dat per handkar, een nuttige maar vermoeiende uitvinding, vooral met de toenmalige, voor een groot deel, onverharde wegen. Maximaal vijf mud kon Dekker op zijn voertuig laden: bij een dergelijke vracht bleef het evenwel oppassen om niet in de modder te blijven steken.

Zoals reeds gezegd "het Park" was nog dun bevolkt, dus zocht hij zijn klanten ook verder weg. Zo moest hij op bepaalde tijden ook bezorgen aan de Infanterie- en Artillerielaan waar uitsluitend beroepsmilitairen woonden; in de volksmond "de Kampong" genaamd. Dat betekende dat hij twee maal de tol aan de Stationsweg moest passeren. Om die twee stuiver uit te sparen ging hij, via Berkenlaan over de door het Rijk aangelegde klinkerweg rond de kazerne's om zodoende met een grote boog zijn doel te bereiken. In dit traject zaten echter een paar venijnige heuveltjes, waar hij zich met zijn volgeladen wegen het apenzuur aan duwde. Maar meestal waren er wel spelende kinderen die hem, tegen beloning van een pepermunt, uit voorzorg had hij dat snoepgoed altijd bij zich, een handje hielpen.

Genoemde tol, die zich tot 1918 zou handhaven, betekende voor velen een bron van ergernis. Bakkers die klanten aan de voor hen verkeerde kant bezaten, lieten hun kar staan, deden een aantal broden in een mand om dan door de smalle opening, waar voetgangers vrij mochten passeren, verder te gaan. Voor voertuigen was de tolbaas onverbiddelijk: pas nadat het verschuldigde was betaald, ging de grote draaiboom open.

Van Bemmel, ook al zo'n bekende figuur uit "het Park" van die dagen, had de tolgaarder wel eens te pakken. Deze man handelde in alle mogelijke artikelen en vervoerde die per kruiwagen. Een twintig meter voor de tol begon hij, op zijn klompen, aan een soort sukkeldraf: door dit klepperen wist hij prachtig de gang van een naderend paard te imiteren. De tolgaarder kwam naar buiten, waarop van Bemmel, grinnikend, met zijn kruiwagen door de vrije opening liep.

Ondanks alle aanloopmoeilijkheden zette Dekker door, en met succes. De handkar werd vervangen door paard en wagen; de Parkweg was toen nog zo landelijk dat het dier aan de overzijde kon grazen. Dekker verleende zijnklanten de grootst mogelijke service. Soms werd anthraciet besteld met het verzoek "graag glimmende kolen", waarop hij verzekerde: "ik zal ze eerst voor je wassen". Zover ging Dekker natuurlijk niet, maar wel ging elk mud kolen door een schuin staande grote zeef, zodat de klant niet met een percentage stof werd opgescheept. Mede daardoor, en door zijn altijd opgewekte karakter, en vergezeld van een bemoedigend woord als iemand het moeilijk had, werd Evert Dekker een gezien en gewaardeerd man in het Park.

Maar al was Dekker goed, daarom was hij nog niet gek. Er liep een bejaard mannetje in de buurt, door velen en zeker door zichzelf als een bekeerd man aangezien. Dat baasje komt op zekere dag de kolenzaak binnen stappen met de mededeling: "Vannacht heb ik, in een droom, onze Lieve Heer ontmoet. Hij zei tegen mij, ga morgen naar de kolenboer Dekker, die zal je aan de vijf en twintig gulden helpen, waar je zo dringend om verlegen bent". Dekker lachte en meende: "Als je vannacht weer van hem droomt, dan zeg maar dat ik zoiets niet doe".

Inmddels was Dekker verhuisd naar Parkweg 6 en daar verrezen de nodige opslagplaatsen voor de diverse soorten kolen. Hij wist zich toen reeds verzekerd van de hulp van zijn tweede zoon, Gerrit Maas, die van school gekomen meteen in de kolenhandel belandde. Overigens heeft ook de oudste zoon Jan (het echtpaar kreeg twee jongens en twee meisjes), die zich als boekhouder en accountant had gevestigd, bekendheid in ons dorp gekregen.

Ouder geworden deed Evert Dekker de kolenhandel over aan de reeds genoemde zoon Gerrit Maas. Deze heeft de omgeving nog eens een goede dienst bewezen, al had het weinig met brandstoffen te maken. Aan het eindpunt van de tramlijn Ede Wageningen, grenzende aan de grond van Dekker, bevond zich een openbaar urinoir. Met de beste bedoelingen daar neergezet veranderde het geval, door gebrek aan onderhoud en door onfatsoenlijk gebruik in een stinkend bouwsel. Bij gunstige wind kon de hele buurt van de stank genieten terwijl de drek steeds over het land van Dekker liep. Alle verzoeken tot opruiming draaiden op niets uit, de gemeente had er maling aan.

Tijdens een Heideweek hebben een paar mensen de waterplaats versierd met een groot spandoek waarop het volgende fraaie gedicht stond te lezen:

Trots belofte van liquidatie
Sta ik nog steeds op hetzelfde plaatsie
Ik stink uren in de wind
Wat de raad niet belangrijk vindt

Zouden zij het anders menen
Dan was ik al lang verdwenen
lieve mensen, gelooft u mij
Ede-Zuid hoort er niet bij.

Maar ook dat maakte weinig indruk. Tot de gemeente, voor aanleg van een trottoir, een strook grond van Dekker nodig had. Deze stelde de grond gratis ter beschikking op voorwaarde dat het urinoir verdween. En, o wonder: toen was, tot grote opluchting van de buurt, het geval binnen twee dagen gesloopt.

Nog een derde generatie, Jaap Dekker, zoon van Gerrit Maas, deed zijn intrede in de zaak. De komst van het aardgas betekende het einde van veel kolenhandelaren. In 1968 werd ook brandstoffenhandel Dekker opgeheven, maar de naam is nog altijd een begrip in Ede-Zuid.

H. J. Nijenhuis (1982)

Opm: Op de foto zien we achter Dekker een brievenbus staan. En achter de brievenbus is de plek te herkennen waar vele jaren een hulppostkantoor heeft gestaan, beheerd door de heer Dien. Het personeel bestond uit een dochter van Dien èn een dochter van Dekker. Want dat was de voorwaarde waaronder de grond voor het poskantoortje werd afgestaan. Aan het begin van het "land van Dekker" stond later ook een benzinepomp van Total, met erachter een flinke parkeerplaats. Dat zal geholpen hebben de weggevallen inkomsten uit de kolenhandel te compenseren.