• Enka
  • Kerkweg

Onderstaand verhaal is op meerdere plaatsen op het internet te vinden. O.a. in het Arnhems Historisch Tijdschrift. De redactie was zo vriendelijk om toestemming te verlenen tot overname van het verhaal. Er zitten wat herhalingen in, en Ede komt er wat karig van af. Toch heeft het hier een plaats gekregen, omdat het een goed beeld geeft van de ENKA en zijn stichter.

Biografie van de stichter van de ENKA Jacques Coenraad Hartogs

Hartogs Er liep een kleine man met een aktetas onder zijn arm geklemd over een deftig stil plein, richting station. Noch de dominee, noch de dokter, noch de notaris uit 'Gelre's Lustoord' schonken hem één blik waardig. Maar die kleine, wat mank lopende man, zou van hun tuinstad een industriestad maken. Hij zou een nieuwe welvaart brengen aan een nieuw type mens. Hij zou een schakel worden naar een nieuwe tijd.
Zo ongeveer voert Max Dendermonde Jacques Coenraad Hartogs op in zijn boek 'Nieuwe tijden, nieuwe schakels' dat ter gelegenheid van de 50-ste verjaardag van de ENKA werd uitgegeven. Waar kwam deze Jacques Coenraad Hartogs vandaan?

Hij wordt te Rotterdam geboren op 30 november 1879 als zoon van textielkoopman Maurits Hartogs Jzn en Edith Hijmans. In het geboorteregister van de Nederlandsch Israëlietische Gemeente te Rotterdam wordt hij op 4 december 1879 ingeschreven. Zijn vader draagt de Hebreeuwse naam Mosjee (Mozes), zijn moeder heet in het Hebreeuws Esther. De familie Hartogs woont al meer dan honderd jaar in het westen van Nederland. Eerst in Strijen, waar stamvader Jacob woont met zijn vrouw Belia Jacobs en hun in 1752 geboren zoon David. Deze vestigt zich met zijn vrouw Grietje Davids in Amsterdam en daar wordt hun zoon Elias geboren. Een jaar nadat deze Elias op 20 augustus 1810 getrouwd is met Henriëtte Gostler neemt de familie officieel de naam Hartogs aan. Van Amsterdam trekt de familie in 1822 naar Middelharnis, waar Elias splitter van de loterij is, een beroep dat toen veel door Joden werd uitgeoefend. Het klimaat in Middelharnis schijnt erg gezond te zijn, want zowel de ouders van Elias Hartogs alsook zijn vrouw overlijden op de leeftijd van de zeer sterken. Zelf haalt hij trouwens ook de respectabele leeftijd van 70 jaar. Hij laat een zoon Jacob na, die op zijn beurt weer zoons voortbrengt: Maurits, die de vader zal worden van Jacques (Jacob) Coenraad, oprichter van de Enka en David, die de vader wordt van Jacques Ernest, bedrijfsarts van de Enka.

In zijn geboorteplaats Rotterdam volgt Jacques Coenraad de 5-jarige HBS, doet staatsexamen en gaat chemie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Docenten waren de hoogleraren Bakhuis, Roozenboom, Lobry de Bruyn en, na diens overlijden, A.F. Holleman.

Vader Hartogs verkocht in zijn royale pand aan de Rotterdamse Hoogstraat, behalve een groot assortiment van zeer dagelijkse en ondagelijkse goederen in de textielsector, een nogal tamelijk speciaal artikel, rouwcrèpe of krip, dat vooral door Joodse vrouwen in het rouwjaar werd gedragen. Hij had daarvan de alleenverkoop voor Nederland verworven van de Engelse firma Courtaulds. Deze Courtaulds waren van oorsprong uit Frankrijk uitgeweken Hugenoten, die aan het eind van de 19e eeuw een bloeiende textielonderneming in Engeland bezaten, die vooral bekendheid kreeg door de crèpe en zijde. In 1904 opende de firma in Coventry een kunstzijdefabriek, waar gewerkt werd volgens het viscoseprocédé, een geheel nieuwe tak van nijverheid. Toch had men zich in de 17e eeuw al bezig gehouden met de bereiding van vezelstoffen langs kunstmatige weg. Echter pas in de tweede helft van de 19e eeuw waren techniek en chemie daar rijp voor. In 1855 kwam er een nitrozijde op de markt, dat in 1938 al weer praktisch verdwenen was. In 1890 volgde het koperzijde en een jaar daarna de viscosezijde, dat veel goedkoper te bereiden was.De basis voor viscose was gelegd door de Engelse scheikundigen Cross, Bevan en Beadle, die nooit de bedoeling hadden gehad garens van hun procédé te spinnen. Later werd de acetaatzijde favoriet, maar de viscose is tot op de huidige dag gebleven. Samuel Courtauld kreeg in Engeland licentie voor de vervaardiging van viscose.

Huwelijk en carrière.

Wanneer Jacques Coenraad op 14 mei 1907 met goed gevolg zijn doctoraal examen chemie heeft afgelegd, gaat hij bij de firma Courtauld praktijkervaring opdoen. Hij vertrekt echter niet alleen naar de overzijde van Het Kanaal, want zijn jonge vrouw Elisabeth Hijman met wie hij in 1908 trouwt, gaat met hem mee. Elisabeth is te Schiedam geboren op 7 maart 1871 en was huishoudster bij zijn vader. Hoewel acht jaar ouder dan Jacques Coenraad, is ze als echtgenote geknipt voor hem. In 1909 besluit hij in Engeland te blijven en daar zijn carrière op te bouwen. In de jaren dat hij bij de Courtauds werkte, kreeg men daar de produktie van kunstzijde goed onder de knie. Er werd door iedereen van hoog tot laag keihard gewerkt van 's morgens 6 uur tot 's middags 4 uur. Jacques Coenraad bleek een natuurtalent voor techniek te bezitten en te beschikken over een scherp waarnemingsvermogen. Hij kon in de fabriek van Coventry zijn theorieën aan de praktijk toetsen en vond een eigen procedé voor het spinbad uit, waarvoor hij octrooi wilde aanvragen. Hij bood het echter eerst aan Courtauld aan wegens een met hem gesloten schriftelijk arbeidscontract. Doch aan zijn vinding werd op dat moment niet veel aandacht besteed. Het ontmoedigde hem geenszins en hij gaat slechts terug naar Nederland om bij prof.dr. A.F. Holleman op 7 juli 1910 te promoveren op het proefschrift: 'Quantitatief onderzoek over de nitreering van aniline en form- ,aceet- en benzanilide'. De 14e stelling van zijn proefschrift luidt: 'Vakverenigingen van fabrikanten behoorden centrale laboratoria op te richten tot het doen van onderzoekingen ter verbetering het fabricage-procedé. Hij zou zijn hele werkzame leven vooral aan de research aandacht blijven besteden, maar pas na zijn dood werd in 1933 de N.V. Onderzoeksinstituut Research te Arnhem opgericht.

Tijdens zijn promotietijd verdiende hij de kost als leraar aan de Roelof Hartschool te Amsterdam, maar het blijkt dat hij daar totaal niet geschikt voor is. Zijn talenten liggen meer op het organisatorische vlak. Ook zuiver natuurwetenschappelijk onderzoek ligt hem niet. Hij is geen boekengeleerde, geen theoretische veelweter. Hij houdt van chemie als toegepaste wetenschap en paart zijn organisatievermogen aan koopmanstalent. Hij besluit toch in Nederland te blijven en van daaruit een exporthandel op te zetten. Het opstarten van de EnkaIn het jaar 1910 stuurt hij een gedrukte prospectus rond aan een aantal geïnteresseerden, waarin hij zijn plan ontvouwt om in Nederland een kunstzijde fabriek te bouwen. 'Kunstzijde is een zuiver chemisch produkt dat uit zeer goedkope grondstoffen kan worden bereid. Het kan zowel voor kleding, garnering van meubelstoffen en gordijnen gebruikt worden. Ook voor gloeikousjes (toen nog veel gebruikt) is het zeer geschikt'. Als groot invoerland noemt hij in zijn prospectus Duitsland, dat zijn kunstzijde voornamelijk invoert uit Zwitserland en België. Zelf voert Duitsland het weer uit naar Japan, dat zelf geen kunstzijde fabrieken bezit.

Vanuit Amsterdam, waar het echtpaar Hartogs in die tijd woonde, koos Jacques Coenraad voor zijn op te richten kunstzijde fabriek voor Arnhem boven Apeldoorn, Zeist of Amersfoort op advies van een chemisch bureau te Haarlem, dat aan het Arnhems water de hoogste kwaliteit toeschrijft. Water was voor een rayonfabriek van zeer groot belang bij de productie en moest van een zo goed mogelijke kwaliteit zijn. Zijn vrouw Elisabeth moedigt al zijn plannen aan en toen hij eenmaal begonnen was aan het tot leven brengen van zijn pygmalion, voelde zij zich de moeder van zijn droom en was evenzeer als hij met haar hele inzet betrokken bij de fabriek. Het praatje gaat zelfs dat zij het was die de vestigingsplaats uitkoos, maar zowel het goede, goedkope water als de aangeboden goedkope grond, deed de Hartogs naar Arnhem komen.

Arnhems welstand liep na de eeuwwisseling sterk terug en de nieuwe burgemeester van Arnhem, A.J.A.A. van Heemstra wilde van het slapende Haagje een industriestad maken. Hieruit kon Jacques Coenraad, die slechts een beginkapitaal had van fl. 240.000 financieel voordeel trekken. Een ander voordeel voor de vestiging van de kunstzijdefabriek te Arnhem was het relatief goedkope personeel, het grote achterland Duitsland en de goede verbindingswegen voor zowel de omgeving als het gehele land. Op 8 mei 1911 wordt het fundament van de Enka gelegd bij notaris S.J. van den Bergh te 's Gravenhage, alwaar de Naamlooze Vennootschap 'Nederlandsche Kunstzijdefabriek' bij akte wordt verleden. Jacques Coenraad is dan 31 jaar oud. Op 13 juni 1911 besluit de Raad van Arnhem tot uitgifte in erfpacht van 17.910 m5 grond, die zij gekocht had van eigenaar A. Mos, aan Jacques Coenraad voor een bedrag van fl. 18.000,-- , en reeds twee jaar later, op 10 juni 1913 gaat het eerste garen de fabriek uit, richting Jacq. A.D.M. Daniëls, die weinige tijd later adjunkt-direkteur van de N.V. Nederlandsche Kunstzijdefabriek zou worden.

Op het industrieterrein aan de Vosdijk, toen nog een echte dijk, waar het bij hoog water niet altijd gemakkelijk was om met droge voeten het landelijke weggetje te passeren, was een riolering aangelegd. De Vosdijk deed toen nog dienst als kering van water van een sloot. "Waar nu TA (=het eerste fabrieksgebouw) staat, liepen destijds nog de koeien in de wei", vertelt Johannes Marinus Martens, één van de eerste werknemers van Enka. Van grondwerker -onder leiding van gemeente opzichter Jan van Gent bracht hij aarde uit de Hoflaan naar het nieuw te bewerken terrein- werd hij metselaarsbediende, nadat duizenden kubieke meters rivierzand onder leiding van aannemer van de Brandt op het terrein waren gestort. Hij bracht het tenslotte tot bedrijfsmeester op de proeffabriek. Ook Theodorus Everardus van Hummel, tot dat ogenblik als hulpje werkzaam in de stratenmakerij, begon zijn carrière bij de Enka in het grond-en graafwezen en eindigde als administratief medewerker. De onderbouw van de fabriek gebeurde door aannemer Van Wansing en de bovenbouw werd uitbesteed aan de firma Gloeliker en Sanders uit Enschede. Arnhem en met deze stad geheel Nederland beleeft een primeur, want de direkteur bouwt zijn fabriek helemaal van de grond af aan op. Zelf houdt hij kantoor in een keldersuite in de Molenbeekstraat, waar hij ieder moment van de dag uit kwam stuiven om te hameren, beitelen, schroeven en hakken. Bovendien zette hij alle kijkers naar zijn onderneming steevast aan het werk. De werkers van het eerste uur vertellen, meestal bij hun 25-jarig, 40-jarig of zelfs 50-jarig jubileum hoe zij eerst grondwerk hebben verricht en rioolbuizen hebben gelegd, voor ze aan hun eigenlijke taak als spinner konden beginnen. En ook dat spinnen ging op de typische Hartogs manier, zoals door Gerrit van Dijk wordt verteld: " Ik kwam in 1913 als jongste bediende 'op fabriek'. Er stonden vier spinmachines met zestig spindels. "Gerrit, kun je spinnen?" vroeg mijn nieuwe baas. Toen ik daarop ontkennend mijn hoofd schudden zei hij: "Kom hier, dan zal ik het je leren". Zijn verhaal wordt aangevuld door de ervaring van laboratorium-assistent H.A. Huisman. "Ik was 13 jaar toen ik op 18 juli 1913 bij de Enka binnenkwam. Op het laboratorium werken nog maar drie man en op kantoor vier heren en één dame. In totaal zijn er dan honderd man personeel."Ondanks de moeilijkheden en de teleurstelling dat het eerste viscose garen dat gefabriceerd wordt onder toeziend oog van enkele intieme gasten van Jacques Coenraad, teveel ijzer bevat om gebruikt te kunnen worden, moet hij al in 1914 aan de Vosdijk uitbreiden en komt de twijnerij erbij.

Hij wordt gesteund door zijn vroegere hoogleraar professor A.F. Holleman, die de eerste President-Commissaris van de onderneming wordt en door de heren dr. F. Fentener van Vlissingen en Dr. J. Balthazar die eveneens zitting in de raad van commissarissen nemen. Fentener van Vlissingen is verbonden aan de Steenkolen-Handelsvereniging, de S.H.V., opgericht in 1896 door een groep handelaren in kolen. Hij heeft een rijke Duitse zakenrelatie, Dr. J. Balthazar, die direkteur en aandeelhouder van deze S.H.V. is. Balthazar heeft een groot gezag in de zakenwereld en onnoemelijk veel relaties in Duitsland zowel als erbuiten. Hij steunt de onderneming van Jacques Coenraad met de profetische woorden: "Als hij werkelijk goede viscose kan maken, dan zit er goud in. Het gaat er nu om hem te laten bewijzen dat hij het kan." Dat bewijs staat opgetekend in het allereerste boekhoudschriftje dat het echtpaar Hartogs voor 3 cent koopt bij de winkel in kantoorbehoeften, galanterie en speelgoed van Gerardus Jozephus Hoff in de Steenstraat. Ook levert Hoff de kersverse direkteur en zijn vrouw 2 kroontjespennen voor een cent en een potje inkt voor een dubbeltje.

Ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog en de neutrale houding van Nederland wordt het bedrijf pas echt rendabel. Het verschaft dan al aan 200 mensen werken, een aantal dat aan het eind van die oorlog uit zal groeien tot 300. Jacques Coenraad blijkt een krachtig leider; goed op de hoogte van de door het buitenland geëiste spelregels ten aanzien van de verkoop. Hij is zowel bedrijfsleider als koopman, vreselijk autoritair en houdt zoveel mogelijk alles in eigen hand. Hij is bezeten van zijn fabriek, maar behoudt wel oog en hart voor zijn personeel. Werknemer Huisman karakteriseert hem zo:"De Baas? Een groot man met een klein hart. Enorm goed voor kinderen en kwaad als hij niet helpen kan, omdat de moeilijkheden van één zijner mensen hem niet bekend geworden was. Hij kon flink de wind eronder houden. 's Morgens kreeg je om één of andere reden daverend op je kop om 's avonds een ferme salaris opslag te krijgen". Waarschijnlijk heeft hij uit Engeland de stelling meegebracht dat 'de kwaliteit van de arbeiders die iedere avond de fabriek verlaten belangrijker is dan de kwaliteit van de produkten die de fabriek aan zijn klanten levert'. Later voegt een schrijver er in 1950 in het personeelsblad 'de Spindop, lang na de dood van de oprichter van de Enka, er nog deze stelling bij: 'Want als de kwaliteit van de arbeiders goed is, wordt de kwaliteit van het produkt dat vanzelf'. Een stelling die niet alleen de vele jubilea verklaren, maar de fabriek ook redden, wanneer er wegens gebrek aan grondstoffen in 1916 gedreigd wordt met sluiting. De baas raadt dan zijn mensen aan elders naar werk te zoeken, maar ze blijven, erop vertrouwend dat hij een oplossing zal vinden.

Jacques Coenraad richt een zwavelkoolstoffabriekje op, dat weliswaar bij ongunstige wind de Arnhemmers naar hun zakdoeken doet grijpen, maar wel hun net begonnen industrie redt. Om deze overlast te compenseren geeft hij later het park Zijpendaal aan de gemeenschap Arnhem in bruikleen om te dienen tot openbaar wandelpark. Het park Zijpendaal werd in 1743 verworven door de secretaris van de stad Arnhem, H.W. Brantsen, die er een kasteel bouwde. Het zou in 1925 verkocht worden voor een bedrag van fl. 450.000,-- Burgemeester en wethouders wilden dit wel op tafel leggen, maar de gemeenteraad verwierp zo'n grote uitgave. Daarom kocht de N.V. Nederlandsche Kunstzijdefabriek op initiatief van Jacques Coenraad dit park en gaf het in bruikleen. Ten gevolge van de crisis in het voorjaar van 1930 moest de bruikleen worden opgezegd en kon de gemeente het kopen voor / 375.000,-- zoals in 1925 was vastgelegd. Het Rijk droeg / 10.000,-- per jaar bij voor de duur van 10 jaar en zodoende bleef het park voor Arnhem behouden.

Pleegdochters

In hun persoonlijk leven verrijkt de Eerste Wereldoorlog hen met twee pleegdochters, de Poolse meisjes Carla en Regina Freund. Later laat hij de hele familie Freund overkomen en biedt hen een huis en de vader een baan op de fabriek aan. Aan de beginnende Joodse kunstenaar Jaap Kaas (1898-1972) geeft hij opdracht de meisjes te schilderen. Carla trouwt late met Frits van den Bergh, direkteur van Bergoss te Oss en Regina met Mr. Jaap van den Bergh met wie ze later naar Londen trekt. Hoewel het echtpaar Hartogs kinderloos is, geven ze toch blijk van inzicht in opvoedkundige zaken. Het personeel dat bij de Enka komt werken, komt in de beginjaren nog uit de onderste laag van de Arnhemse bevolking. Om het moreel van de werknemers wat omhoog te brengen en daarmee meisjes uit fatsoenlijk milieu over de fabrieksdrempel heen te helpen, werd een inspectrice aangetrokken, die vooral de gezinnen met jonge dochters bezocht om de ouders te overreden hun dochters bij de Enka in dienst te laten gaan. Zo werd onder andere de 14-jarige Magdalena Arendsen, die van haar moeder eigenlijk costuumnaaister had moeten worden, door de inspectrice op straat, in het bijzijn van haar moeder, aangenomen. Ze wist zich op te werken tot opzichteres over 800 meisjes. Het salaris van zo'n opzichteres was / 12,-- per week, terwijl de werktijden van 's morgens 62-12 uur en 's middags van 12-6 uur waren. Des Zaterdags echter van 's morgens 62-1 uur.

Jacq. A.D.M. Daniëls

De spincapaciteit van de Arnhemse fabriek is van 85.000 kg. per jaar opgevoerd tot 800-1000 kg. per dag, wanneer Jacq. Daniëls in 1919 als adjunct-directeur de personeelsafdeling van de kunstzijdefabriek binnenstapt. Hoewel hij één van de eerste klanten van de fabriek was, wees niets erop dat hij er ooit zou komen te werken. Daniëls begon zijn loopbaan met het reinigen van vloeren en het zemen van ramen, want zo werd hem door zijn eerste baas verteld: "een goede loopbaan begint met begrip voor orde en netheid." Al op 22-jarige leeftijd, in 1906, vestigde hij zich als verkoopagent van verschillende textielfabrieken in Brussel. Hij kreeg daar de kans om de leiding op zich te nemen van een filiaalfabriekje van een belangrijke Duitse fabriek in naai- en borduurgarens. Toen hij kort daarop hoorde over viscosegarens, wist hij zijn Duitse bazen daarvoor te interesseren. Dat was al in 1908. Zij initiatief deed de zaken zo floreren dat hij zijn broer, de latere Nederlandse gezant in Turkije, bij zich in de zaak moest nemen. Daarmee werden de gebroeders Daniëls de eerste Nederlanders die zich in de kunstzijde begaven. Daarmee werden ze tevens de potentiële klanten van Jacques Coenraad, die zijn bedrijf volkomen op export had gericht. Tweemaal verschijnt de naam Daniëls op de eerste pagina van het verkoopboek van de nieuwe kunstzijdefabriek te Arnhem. Weliswaar was het de grootste order, maar Daniëls had wel een lagere prijs weten te bedingen.

Als het jaar 1914 België in de oorlog stort, is het gedaan met de in- en exporthandel. Begin 1915 wordt de zaak geliquideerd en keert Daniëls terug naar Nederland, waar hij meteen bezoek krijgt van Jacques Coenraad die hem verzoekt als adjunkt-direkteur bij hem in dienst te treden. Maar Daniëls heeft zich al verbonden met een ander bedrijf, waar hij na de oorlog meteen zal kunnen beginnen als commercieel direkteur. Een paar dagen na de wapenstilstand op 11 november 1918 staat Jacques Coenraad opnieuw bij Daniëls voor de deur in diens Bloemendaalse woning om het te vertellen over de grootse plannen die hij speciaal met betrekking tot Duitsland heeft gemaakt, waar nu gebrek aan alles is. En Daniëls zwicht. Zoals altijd krijgt Jacques Coenraad in alles zijn zin.

Burgemeester de Monchy aan het woord

De persoon die over die speciale karaktertrek van hem heeft geschreven is één van de burgemeesters van Arnhem.  Mr. S.J.R. de Monchy in zijn 'Twee Ambtsketens, herinnering uit mijn burgemeesterstijd": "De Enka vormde één van die problemen die de burgemeester benauwen konden". Zij was verreweg de grootste industriële onderneming in Arnhem. Ze had zich in korte tijd ontwikkeld tot een wereldzaak. Naast de Arnhemse fabriek was in Ede een tweede, veel grotere verrezen. In Engeland, Amerika en Italië waren dochterondernemingen gesticht. Met het Duitse Glanzstoff-concern ging ze een belangengemeenschap aan. De fabriek kon echter niet zonder medewerking van de gemeente functioneren. Ze moest gemeentegrond kopen, straten laten verleggen, riolen laten verwijden. Ze was de grootste klant van het gemeentelijke elektriciteitsbedrijf en zou haar hoeveelheid benodigde stroom nog tot een veelvoud moeten opvoeren. De bewerking die het hout dat in de vorm van cellulose de fabriek binnenkwam, moest ondergaan om haar als gesponnen zijde te verlaten, had haar bezwaren. Het afvalwater tastte hevig de riolen aan, als deze niet van een speciaal materiaal waren vervaardigd.

En de fabriek stonk. Het mooie Velperwegkwartier werd bij tijden haast onbewoonbaar door de niet zichtbare, maar des te meer ruikbare gassen, die uit de hoge schoorsteen kwamen. Bij oostenwind rook men ze tot in het uiterste westen van de stad. Aan de ene kant gaf de ENKA werkgelegenheid, aan de andere kant joeg ze welgestelde gezinnen uit hun huizen. De zaak werd nog gecompliceerder door de persoon die over dit bedrijf als dictator heerste, Dr. J.C. Hartogs. Deze was zich ten volle bewust van zijn gaven en zijn macht. Hij was gewend spoedig beslissingen te nemen en zonder tegenspraak te laten uitvoeren. Hij vond dat men uit waardering voor zijn bedrijf alle bezwaren opzij moest zetten. Bij de levering van de elektriciteit verdween praktisch de gehele winst voor de gemeente door de prijs die Jacques Coenraad bedongen had. Ook moest de zakelijke bedrijfsbelasting per arbeider ter wille van de uitbreiding van de fabriek zo worden gewijzigd, dat voor de arbeiders boven het in een bepaald jaar in dienst van een ondernemer zijnde aantal, een lager tarief zou gelden. Ging men niet met de eisen van Jacques Coenraad accoord, dan dreigde deze zijn kunstzijden draadjes ergens anders te gaan spinnen. Toen de partijen blijvend tegenover elkaar kwamen te staan, verscheen in alle bladen een berichtje dat een groot bedrijf industrieterrein zocht en al een dag later kwam een vertegenwoordiger uit Dordrecht met een zeer gunstige aanbieding, waaronder een blanco hinderwetsvergunning, naar Arnhem. De gemeente deed weer eens water bij de wijn, want welk college kon zonder kleerscheuren zo'n bron van werkgelegenheid laten vertrekken.

Maar dezelfde harde zakenman was eveneens een sociaal zeer bewogen mens, die in Arnhem een modelinrichting voor kleuterzorg deed stichten, een dagsanatorium, dat aan tal van lijdertjes aan Engelse ziekte hun gezondheid teruggaf. "Jacques Coenraad gaf niet alleen geld, maar bleef evenals zijn vrouw Elisabeth vol belangstelling de ontwikkeling van het huis volgen", aldus de burgervader. Wat haar man betekende voor de fabriek, betekende Elisabeth Hartogs-Hijman op gebied van charitas. Tijdens de mobilisatie voor de oorlog 1914-1918 bezocht ze de gezinnen van hen die waren weggeroepen om met daden de lasten te delen met de families die onverzorgd waren achtergebleven. Met gulle hand gaf ze voedsel en samen met haar man was ze actief in het Dekencomité. Naarmate hun welvaart groeide, werden haar projekten groter. "Wat wij van de gemeenschap hebben gekregen, dat dienen we in de één of andere vorm aan de gemeenschap terug te geven en daarin schuilt heus geen bijzondere verdienste", zei deze bijzondere vrouw. Trouwens, elke zieke werknemer wist zich verzekerd van een bezoekje van de bazin, die nooit met lege handen aankwam.Zo stopt er op een dag een koetsje voor het huis van de familie Scherrenburg-van Holland, waaruit een dame stapt. Zenuwachtig geeft de kraamvrouw binnen in het huisje de mensen om haar heen aanwijzingen. In een mum van tijd wordt baby Scherrenburg verschoond en zo mooi mogelijk aangekleed en als de dame bij de voordeur is beland met in haar kielzog een bediende die een pakket levensmiddelen torst, is alles binnen klaar voor de hoge visite. Dit keer brengt de goede fee Elisabeth Hartogs-Hijman niet alleen versterkende middelen voor de kraamvrouw mee, maar ze biedt een extra cadeau aan de baby aan, namelijk het betalen van zijn studie na de Lagere School, want de baby is geboren op de verjaardag van haar man, Jacques Coenraad. Echter het kind overleed reeds op jonge leeftijd en kan er geen gebruik van maken.Voor haar werk voor Kleuterzorg, dat in 1929 zijn deuren opende en één van de doelmatigste en modernste inrichtingen in Nederland was, kreeg ze in 1939 de ridderorde van Oranje Nassau, eveneens bedoeld voor haar werk bij het Rode Kruis. Op haar 85ste verjaardag werd ze ereburgeres van Arnhem.

De ontwikkeling vanaf het jaar 1919

In het jaar 1919 begint tevens de concurrentie vanuit Frankrijk, Japan, Engeland, Italië, Brazilië en de V.S. op te komen. Ook in eigen land krijgt de Enka een concurrent waarmee ze rekening dient te houden, n.l. de N.V. Hollandsche Kunstzijde Industrie - H.K.I. -, die gesticht wordt door Charles Stulemeijer en in 1921 in bedrijf komt. Het antwoord uit Arnhem is het bouwrijp maken van een terrein in Ede, het zogenoemde 'Schraaljammer'. Daar komt in 1922 een fabriek in bedrijf die tot één der grootste kunstzijdefabrieken van Europa zal gaan behoren. Dat de uitbreiding niet in Arnhem plaats vond, vindt zijn oorzaak in de personeelsvoorziening en men wilde uitwijken naar een plaats waar een ruime arbeidsmarkt aanwezig was. Eigenlijk kwam Ede daar niet zo min voor in aanmerking,  Heerlen en Winterswijk waren een veel betere keus voor wat betreft het personeel, waarbij Winterswijk favoriet bleek. Toch viel de uiteindelijke keus op Ede dat grote terreinen aan de spoorlijn wilde verkopen tegen een aantrekkelijke prijs. Ook had Ede goed water en het voordeel dat het dicht bij Arnhem lag.

Op een dag zien de Edenaren een vreemd obstakel op het terrein Schraaljammer verschijnen; twee hoge houten stellages, bestaande uit drie palen met verbindingsstukken. Dat vreemde ding zou eens uitgroeien tot de grootste kunstzijdefabriek van Europa. Het vreemde bouwwerk dat in onze tijd als kunstwerk niet zou hebben misstaan, werd daar gebouwd, omdat Jacques Coenraad meteen iets wilde zien en niet bestand was tegen een lege vlakte. De fabriek te Ede, die in 1922 in bedrijf gaat, wordt voorgesteld als een baby van meer dan normale grootte, die zich in de eerste jaren voorspoedig leek te ontwikkelen, dankzij de goede zorgen die aan haar opvoeding werd besteed en de tucht, waaronder ze opgroeide. Jacques Coenraad was een streng vader, die de leerstelling huldigde 'Wie zijn kinderen liefheeft, spare hun de roede niet'.

Het personeelsbeleid

Toch had hij een goede kern van personeelsleden opgebouwd. Hij wist de juiste man of vrouw op de juiste plaats te krijgen en geen reis was hem daarvoor te ver. Zo vertelt mevrouw Wilhelmina Amelie van Schaik-van Berckel, de latere direkteursvrouw van Enka, op welke manier haar man op de fabriek terecht was gekomen. "In 1918 las mijn man een advertentie, waarin een werktuigbouwkundig ingenieur gevraagd werd bij Enka. Maar de termijn was reeds gesloten. Het leek dus mislukt. Twee dagen later echter stapt Dr. Hartogs de mijn binnen, waar mijn man werkte." Over een behuizing behoeft het echtpaar Van Schaik ook niet in te zitten. "Met de derde baby op komst ging ik met Dr. Hartogs in zijn rijtuigje huizen zien." Ze schetst eveneens het karakte van Elisabeth "een dominerende figuur die zelf veel in de fabriek kwam. Zij was een uitstekende huisvrouw en evenals haar man buitengewoon goed voor het personeel en hun kinderen." Spreekwoordelijk voor de betrokkenheid van de Hartogs was het jaarlijks terugkerende Sinterklaasfeest voor de kinderen van het personeel, waar de Hartogs beiden evenveel plezier aan beleefden als de kinderen.Tot het gezin Hartogs werd ook de naast hen wonende secretaresse, S.A.A. van Laar gerekend, die Jacques Coenraad 19 jaar en Elisabeth 21 jaar diende. Zij zou op 2 januari 1954 bij haar 40-jarig AKU-ambstjubileum de gouden medaille, behorend bij de huisorde van Oranje, krijgen.

Naast juffrouw van de Laar maakte ook chauffeur Jan Flores deel uit van de familie Hartogs. Hij diende hen 30 jaar, waarbij hij in latere jaren het Arnhems stadsbeeld zou verrijken met een Londense taxi, die Elisabeth zich had aangeschaft om het ruime geriefelijke interieur en de brede treeplank. Eenzelfde aanhankelijkheid wordt ook adjunct-direkteur Daniëls betoond, want de secretaresse, mejuffrouw Hesseln, die hem bij zijn entree wordt toegewezen, blijft hem 21 jaar lang trouw.

EVA

Getrouw aan zijn devies om goed te zijn voor zijn medemens en vooral zijn personeel, koopt hij in het vertierarme Ede het oude grafelijke jachthuis 'Reehorst', waar zijn personeel zich kan ontspannen en het in 1925 opgerichte Enka Mannenkoor naar hartelust kan oefenen en uitvoeringen geven. Ede zorgt trouwens ook voor de nodige anekdotes, waarbij de Baas als aanleiding wordt genoemd. Dat begint al bij het tekort aan fabrieksmeisjes die, doordat er niet genoeg in de omgeving te vinden zijn, helemaal uit Limburg gehaald moeten worden. Voor hen wordt het Parkhotel in Ede aangekocht. In de tuin laat Jacques Coenraad dennetjes planten, waarbij hij van het tuincentrum dat de dennetjes levert, verlangt, dat de dennetjes die dood gaan vervangen worden door nieuwe. De leverancier kent echter de schrale grond van Ede -de fabriek was gebouwd op grond die niet voor niets Schraaljammer werd genoemd- en ging alleen ackkoord met het voorstel wanneer de grond rondom de dennetjes elke dag gesproeid zouden worden. Zo stond in weer en wind, motregen, gewone regen, stortbuien, een Enka-man in de tuin van het Parkhotel te sproeien met een tuinslang.

Het personeelstekort noopte de Enka in 1924 ook een eigen vervoerbedrijf op te richten, de N.V. Exploitatiemaatschappij Van Autobussen, heel toepasselijk afgekort tot EVA. Dit was op dat moment de grootste busonderneming die Nederland kende. Ook hierbij was weer de leidende, ondernemende hand van Jacques Coenraad voelbaar, want de bussen vervoerden niet alleen personeel, maar ook produkten. De hele organisatie werd vanuit Arnhem geregeld. Alleen al ten behoeve van het personeelsvervoer werd per jaar meer dan een half miljoen kilometer gereden en dat noopte weer tot de bouw van een eigen garage-bedrijf, waarin weer ruim 25 monteurs hun boterham konden verdienen. De EVA's werden in eigen spuiterij geverfd in de ENKA-kleuren; blauw van onderen en crème van boven. Ook de chauffeurs betrok men uit het eigen bedrijf. Ze reden een blokje om met de chef-garage in de Ford, Spijker, Minerva of Bedford, net wat er op dat ogenblik voor hen voorhanden was. Aan geen van die beginnelingen zal wel het allereerste Fordje dat op 12 januari 1924 haar werk begon, zijn toevertrouwd. Men kon haar gemakkelijk herkennen aan haar nummerbord M-17936.

Diefstal te Ede

Er mocht in de fabriek niets gebeuren zonder toestemming van de Baas, waar deze zich ook bevond. Zelfs voor een halve graad temperatuursverhoging van de kruimelkamer moest overleg worden gepleegd, ook al zat hij in Italië of Amerika. Er was dan ook niemand van het personeel die het in zijn hoofd haalde een handeling te plegen zonder toestemming van de Baas. Er kon ook weinig gebeuren dat zich onttrok aan zijn alziend oog, want Jacques Coenraad kwam bij nacht en ontij de fabriek binnenstruinen. Soms kwam hij 's morgens tussen 6 en 8, voordat iemand ook maar de tijd had de bedrijfsleider te waarschuwen, de fabriek te Ede binnengestormd. Deze gewoonte bracht niet alleen het personeel in verwarring, maar had ook consequenties voor de veiligheid. Op een gegeven opgenblik vonden er te Ede veel diefstallen plaats, waarbij de inbrekers er niet voor terugdeinsden zich van wapens te bedienen. De nachtwakers te Ede, die niet bewapend waren, gingen zich hoe langer hoe onbehaaglijker voelen en zij vroegen eveneens om wapens. Maar Jacques Coenraad wilde zijn fabrieken in en uit kunnen lopen zonder dat er wapens op hem werden gericht en vond een andere oplossing.  Hij merkte dat de rangeerders bij de spoorwegen elkaar bij gevaar waarschuwden met behulp van hoorntjes. Deze oplossing droeg hij over aan zijn nachtwakers, waarop één van hen, een magazijnmeester, aan de afdeling inkoop te Arnhem schreef: "De direkteur heeft besloten dat de nachtwakers in het vervolg met muziek zullen schieten, en daarom verzoek ik u beleefd, voor mij drie rangeerhoorntjes te willen bestellen."

De scheiding tussen jongens en meisjes

De strenge vader wilde ook niet dat er een uitwisseling van gedachten zou plaatsvinden tussen de nachtdienst-assistenten van het viscoselab. afd. GE en het spinnerij- en bleeklab. afd. GU te Ede. De beide ruimten waren gescheiden door een schot met een deur erin, die op slot was en waar alleen de bedrijfsleider en de directie een sleutel van bezaten. Op een dag brak er een ruitje in dat schot en konden de beide assistenten tijdens de schaft een gezellig praatje houden, totdat vader Hartogs daar een keer achterkwam en er ogenblikkelijk een nieuw ruitje in liet zetten.Hij bemoeide zich eveneens met de verhouding tussen het vrouwelijk en het mannelijk personeel. Hij wilde niet dat de vrijgezellen jongens en meisjes elkaar na werktijd zouden ontmoeten. Daarom eindigde de werktijd van de meisjes een kwartier eerder dan die van de jongens. Maar de meisjes lieten zich niet dwingen en bleven trouw op hun mannelijke collega's wachten. Toen werden de rollen omgedraaid, maar ook de jongens wachtten braaf het kwartier af, waarop de meisjes al giechelend naar buiten kwamen. Maar toen dat kwartier een half uur werd, bleek dat voor de meisjes geen bezwaar, doch de jongens hielden dat niet uit en zo kreeg de Baas dan toch eindelijk zijn zin.

Jacques Ernest Hartogs

Behalve de vestiging van een nieuwe fabriek kon er binnen de huiselijke kring nog een feest gevierd worden in 1922, n.l. het behalen van het artsendiploma door neef Jacques Ernest, die in 1895 te Middelharnis werd geboren. Evenals Jacques Coenraad volgde ook hij in Rotterdam de HBS en zou in Utrecht gaan studeren, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en hij in dienst moest. Hij werd officier bij het vierde regiment artillerie, maar kreeg in 1916 studieverlof, d.w.z. dat hij drie dagen per week in Utrecht college mocht lopen. Veel te eten kreeg hij kennelijk niet, want hij had een onverzadigbare honger, die hem waarschijnlijk de bijnaam 'de Kuch' opleverde.Na de beëindiging van de studie ging hij in het Bergweg Ziekenhuis te Rotterdam praktijkervaring opdoen, om een jaar later als parttime bedrijfsarts in de fabriek te Ede aan het werk te gaan. Daarnaast opende hij ook een particuliere praktijk. Hij was niet alleen bedrijfsarts, maar ook keuringsarts, want hij moest tot in Spakenburg en Duitsland toe meisjes voor de fabrieken van zijn neef keuren. In de wijde omtrek van Ede bezocht de arts Jacques Ernest zijn patiënten op de fiets, gehuld in een grote cape. Na 2 jaar als fabrieksarts te Ede te hebben gewerkt, vertrok hij naar Arnhem, waar hij dokter J.M. Koekoek ging opvolgen. Zelf werd hij opgevolgd door dokter Th. Heimans, die op vrijdag 30 januari 1925 per telegram een oproep kreeg dat hij over 3 dagen in dienst kon treden bij de Enka. Wat Jacques Coenraad in de kop had, moest à la minute gebeuren en hij hield geen rekening met tegenstand.

Ook in Arnhem was Jacques Ernest niet alleen fabrieksarts. Hij werd eveneens gemeente-arts en arts van het joods bejaardenhuis Beth Zikna, waarvan hij tevens bestuurslid werd. De joden te Arnhem namen de gewoonte aan om op hun wekelijkse rustdag, de sjabbat, namiddags met hun echte of vermeende kwalen naar het spreekuur van de enige joodse dokter in Arnhem, dokter J.E. Hartogs te gaan. Deze hield dan op zijn gebruikelijke spreekuur een soort audiëntie. Kwam hij de wachtkamer in om een patiënt te halen en ontwaardde hij dan louter geloofsgenoten, dan zei hij: "Ik zal maar zeggen - goed sjabbes". Vlak voor zijn pensionering -hij diende de ENKA 37 jaar- werd hem door burgemeester Chr. Matser op 27 oktober 1960 de Orde van Oranje Nassau opgespeld.

Begonnen met één fabrieksarts was de geneeskundige afdeling van de ENKA in 1960 uitgegroeid tot vijf geneeskundige diensten binnen het bedrijf. De ENKA was één der eerste bedrijven die overging tot het aanstellen van een fabrieksarts en had reeds lang voor het tot stand komen van de Ziektewet in 1930 een eigen ziekengeldvoorziening in het leven geroepen. Behalve de al genoemde bedrijvigheid van Jacques E., was deze daarbij ook nog lid van de raad van de afdeling Arnhem van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst en lid van de Keuringsraad van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Burgemeester Matser noemde het werk dat door hem verricht was, baanbrekend voor vele ondernemingen in het land. Het afscheid dat de AKU, zoals het bedrijf sinds 1929 werd genoemd, nam van zijn geliefde bedrijfsarts, werd gevierd met inter-akunale EHBO wedstrijden en afgesloten met een zuurkool maaltijd. Voor de muzikale omlijsting zorgde de Enka-harmonie.

Voor de oprichting van deze harmonie gaan we weer terug naar het begin van de Enka, waar Jacques Coenraad een grote stimulator bleek van buiten-fabriekse activiteiten. De patriarch met zijn grote sociale hart juichte de oprichting van het Edese Enka Mannenkoor op 30 januari 1925 zeer toe, want hij wist dat daarna Arnhem heel spoedig zou volgen. Hij werd voor zijn initiatief beloond met de door J. Beek vervaardigde compositie 'Enka Marsch', aan hem opgedragen bij de opening van het recreatie-oord Reehorst te Ede. Twee jaar later pas vonden de Arnhemmers de moed het eigen clublokaal, geschonken door de baas, te betreden. Ze waren echter niet de eersten die op 14 maart 1927 dat lokaal schoorvoetend binnenkwamen; dat was de zojuist opgerichte Enka-harmonie. Pas op 27 maart vonden de Arnhemse zangers de moed te gaan oefenen. Jacques Coenraad zal zeker van de Grieken hebben overgenomen dat een gezonde geest slechts kan gedijen in een gezond lichaam en daarom werd in datzelfde jaar 1927, op 4 juni de Enka Sport Club Arnhem opgericht, het nog altijd bekende ESCA. Hij had veel plezier in de buiten-fabriekse bezigheden van zijn werknemers en liet dat merken door de aankoop in 1928 van een eigen terrein 'Zonneweelde', waar de club tot 1934 heeft gevoetbald.

Er was echter één Arnhemse voetballer, die het met Jacques Coenraad niet zo had getroffen. Dat was een jongeman, die de euvele moed had vlak voor zijn raam tegen kiezelsteentjes te trappen. Even werd deze nietsdoenerij aangezien, toen stormde Jacques Coenraad op de jongen af. Of deze kon verstaan wat er tegen hem gebruld werd, vermeldt het verhaal niet, maar toen de storm wat geluwd was, bracht hij geschrokken uit: "Maar meneer, ik ben niet van hier. Ik ben van Lorjé's papierhandel."

Koopmanschap Dr. J. Balthazar, direkteur en aandeelhouder van de Steenkolen-Handelsvereniging, de S.H.V., had het al voorspeld: "Als hij werkelijk goede viscose kan maken, dan zit er goud in. Het gaat er nu om hem te laten bewijzen dat hij het kan." Samen met Frederik Hendrik Fentener van Vlissingen, die eveneens verbonden was aan de door een groep handelaren in kolen in 1896 opgerichte S.H.V., vormde deze invloedrijke man de eerste raad van commissarissen van de ENKA. De promotor van Jacques Coenraad, professor dr. A.F. Holleman werd President-Commissaris. Er zat nog meer in de kleine Rotterdammer dan de drie genoemde heren op het eerste gezicht hadden verwacht. Met stijgende verbazing aanschouwde de Nederlandse nijverheid een bedrijf dat van de grond af werd opgebouwd en wiens directeur evengoed op de hoogte was van de theorie van het spinnen als handig in het hanteren van een doodgewone hamer.

Nederland zelf was nog niet rijp voor het weven van kunstzijde en daarom richtte het bedrijf vanaf de eerste uren zijn oog op het buitenland, vooral op Duitsland. Het werd een echt exportbedrijf. Dat heeft tot gevolg dat de positie van de ENKA op het einde van de Eerste Wereldoorlog bijzonder sterk is. Daarna komt de concurrentie vanuit Frankrijk, Japan, Engeland, Italië, Brazilië en de USA tot stand. Ook in Nederland krijgt de ENKA een geduchte concurrent. Een zekere Charles Stulemeijer richt te Breda de NV Hollandsche Kunstzijde Industrie, HKI op. In 1925 gaan beide fabrieken samenwerken. Maar daaraan was niet alleen koopmanschap, maar ook gewiekstheid van Jacques Coenraad te pas gekomen. Allereerst wordt in 1925 de Maatschappij tot Exploitatie van Kunstzijde fabrieken in het buitenland, de NV Maekubee opgericht, die namen als Lyon, Liverpool en Milaan aan de ENKA toevoegen. Op 2 mei 1928 wordt de American ENKA Corporation opgericht, waaruit op 11 juni 1929 de dochteronderneming te Asheville ontstaat. Deze Amerikaanse vestiging vormt de kroon op het werk van de eigenzinnige, autoritair optredende man, die het lef had de Oceaan over te steken. Dan creeërt de ENKA in samenwerking met de NV Maekubee 860 Naamloze Vennootschappen, waarvan 860 aandeelhouders op de vergadering van de Hollandsche Kunstzijde Industrie elk zes stemmen mogen uitbrengen.  Nu is Charles Stulemeijer wel verplicht met Jacques Coenraad samen te werken. De ENKA is dan al in het bezit van 2200 aandelen, het zogenaamde Loewenstein pakket. Die geheimzinnige naam duikt ineens op de beurzen van Londen, Amsterdam, Brussel, Parijs, Berlijn en New York op. Loewenstein had zich in zijn hoofd gezet om de gehele kunstzijde industrie te gaan beheersen.Hij speculeerde, intimideerde, onderhandelde en stortte tenslotte uit een vliegtuig in Het Kanaal. Weinige tijd later blijkt dat de ENKA het gehele Loewenstein pakket in handen heeft gekregen. Ook het opkopen van grond rond een concurrerend bedrijf, zodat uitbreiding ervan onmogelijk wordt gemaakt, is een tactiek waarvan Jacques Coenraad zich soms bedient. Men bouwt tenslotte geen wereldconcern op met alleen maar een goedig hart.

De kindervriend

Die gewiekste zakenman blijkt maar over een klein hartje te beschikken, als het om het welzijn van zijn personeel gaat. Hij kan het eenvoudig niet hebben wanneer hij niet op de hoogte gebracht wordt van hun privé moeilijkheden. Soms ook scheldt hij hen 's morgens de huid vol, om hen daarna 's avonds een ferme salarisopslag te geven. Hetr meest is hij echter betrokken bij de kinderen van zijn werknemers. Beroemd zijn de Sinterklaasfeesten die hij samen met zijn vrouw Elisabeth voor hen organiseert. Maar even tekenend voor zijn betrokkenheid bij zijn mensen is de uitbetaling op Oudejaarsdag die hij zelf verricht om, ondanks de uitbreiding van het personeelsbestand toch met elk personeelslid persoonlijk een praatje te maken, al was het maar één keer per jaar.Onder het personeel van de ENKA bevonden zich veel joden; van arbeider tot direkteur. Zij kregen van Jacques Coenraad op sjabbat en jomtouwiem vrij tot hij vele van hen op Jom Kippoer niet in sjoel, doch bij café Royal zag zitten. Toen was het afgelopen en moesten degenen die er op gesteld waren die dagen van hun vakantiedagen afhalen. De latere penningmeester van de joodse gemeente Arnhem, Wim van Spiegel, trad al in 1921 in dienst van de ENKA, waar hij chef werd van de researchafdeling, gevolgd door James Joseph Polak die er directeur werd.

Zijn dood te Basel

Jacques Coenraad sterft in het harnas op 6 mei 1932 te Basel. Tot zijn erfenis behoren, behalve een wereldconcern, sportclubs, harmonieën, koren en het park Zypendaal. Bij zijn begrafenis liep heel Arnhem uit. Omringd door de EKA-harmonieën van Arnhem en Ede werd hij naar de joodse begraafplaats Moscowa gedragen. Velen hebben aan zijn graf gesproken; vertegenwoordigers van Armenzorg, het dekencomité, het comité voor kleding en dekking, het kolencomité, het comité voor voedselvoorziening, maar ook een vertegenwoordiger van de ijsclub Thialf en iemand van de VVV. Namens de joodse gemeenschap sprak opperrabbijn J. Vredenburg en namens de totale gemeenschap Arnhem wethouder C. Smeenk. Heel indrukwekkend was het te lezen hoe deze voor velen moeilijk te begrijpen man zelfs nog na zijn dood voor zijn personeelsleden zorgde, want 17 dagen na zijn vroege dood op 52-jarige leeftijd, verklaarde ten overstaan van een notaris op last van wijlen Dr. J.C. Hartogs, de heer Mr. P.W. Kamphuizen dat door de NV Kunstzijdefabriek uit haar vermogen werd afgezonderd een kapitaal van 600.000 gulden tot stichting van het ENKA Pensioenfonds. Hij had zijn fabriek geen beter legaat kunnen nalaten.

De laatste rustplaats van twee mensen die elk voor zich en in verschillende jaren, diep betreurd door geheel Arnhem als een vader en moeder daarheen werden begeleid, bevindt zich helemaal achteraan op de joodse begraafplaats Moscowa. Vergeefs zoekt men in de archieven van de AKU, Gemeente en Bibliotheek te Arnhem naar de beschrijving van hun levens. Toch veranderden zij het aanzien van het wat gezapige Gelderse lustoord in zijn laatste dagen en lieten een monument na dat Arnhem nog heden ten dage verbindt met de gehele wereld. Pas op 21 mei 1951 neemt de gemeenteraad van Arnhem het besluit om de straat tussen Hoflaan en Römerselaan de naam te geven van Dr. J.C. Hartogs. Maar zijn grootste momument is dat statige gebouw aan de Velperweg 76, het visitekaartje van het wereldconcern AKZO-NOBEL.

Door: Nechamah Mayer-Hirsch